Een vaste plant met een diepe, vlezige penwortel en grote heldergroene, langwerpige tot ovale bladeren, die tot 60 cm hoog worden. In de zomer verschijnen er trossen piepkleine, witte bloemen op hangende stengels tot 1.20 m.
In de keuken is mierikswortel vooral vers geraspt te gebruiken. De smaak is verwant aan die van radijs, maar vele malen sterker. Gebruik de wortel bij rundvlees (rosbief met mierikwortelsaus is een klassieker), worst, kip, hardgekookte eieren, geroosterde vis, oesters en gerookte zalm. Rasp de wortel in dipsauzen, mayonaise en dressings. Om de smaak te verzachten kun je bijvoorbeeld room of ketchup, maar ook appels toevoegen. Zo’n sausje doet het goed bij koud vlees en fondue. Besprenkel de mierikswortel met een beetje citroen om hem niet te laten verkleuren.
Gebruik vooral de jonge wortels en gebruik deze bij voorkeur in de koude seizoenen vanaf september tot mei. Graaf naast de plant wat grond weg en snijd enkele jonge wortels af. De wortels drogen snel uit. Bewaar ze in een plastic zak in de koelkast. Het jonge frisse blad kun je met mate gebruiken in rauwkostsalades of op een sandwich met gerookte vis.
Medicinaal
Mierikswortel is een natuurlijk antibioticum en wordt verder gewaardeerd om zijn bloedzuiverende en slijmoplossende werking. Hij bevordert de spijsvertering en helpt bij hoest en bronchitis. Wetenschappelijk bewijs voor deze claims ontbreekt.
Geschiedenis
Oorspronkelijk komt de mierikswortel uit Zuid Europa en West Azië. De oude Grieken benoemden de mierikswortel als wilde radijs. In de oudheid werd het vooral gebruikt om scheurbuik mee te behandelen vanwege het hoge vitamine C gehalte. Rond de 8e en 9e eeuw werd hij verder verspreid door monniken in hun kloostertuinen. Het werd vooral gebruik als smaakmaker en geneesmiddel.